Onderaan de roltrap

Ik kijk omhoog. En zie het komen. Duiken heeft geen zin, het komt en blijft komen en neemt wat leven met zich mee. Intussen, in het café, ontmoeten twee vrouwen elkaar, ze vullen het eerste half uur met bevestigen dat ze er zijn, met bespreken welke films ze niet gaan zien en hoe het komt dat ze uberhaupt in dit cafe zijn aangekomen. De een begrijpt de ander. De scheiding, de verhuizing, het arbeidsconflict en de maagaandoening van de man, alles komt voorbij en nu willen ze wat eten. Dat ook dat moeizaam gaat, verbaast niemand behalve henzelf.

Zat ik hier met jou, dan was de achtergrond al lang verdwenen. Dan was elke bezoeker een figurant in ons verhaal, dat verhaal dat we al zo lang samen leven heeft altijd los gestaan van elke realiteit, al was het maar omdat jij je lijkt te vervelen als de zaken gaan zoals ze

gaan. Ik wil niet dat je gaat. Jouw glans, naast alles dat naar destructie neigt. De diepte die je aanbrengt aan elk schamel lijntje van het leven, wil je bij me blijven, wil je tegen me blijven vertellen wat je ziet, wil je stennis blijven schoppen waar niemand durft te ademen – voor het eerst vind ik de woorden niet. Jij hebt ze.