Dat de tranen in mijn schoenen blijven sijpelen. Dat ik uit mijn ogen kijk alsof de laatste ijsbeer zojuist van de laatste schots schoof. Dat ik mijn voeten niet gebruik om verderop te komen maar liever om niet opgehaald afval over de straat te trappen. Dat is allemaal prima. Dank je, het gaat wel weer. Ik ben veranderd, misschien, bied een wat waterige aanblik, pas even op dat je niet in de weg loopt, oké, maar ergens in mij huis ik nog: ze groeten me nog, voor ze doorlopen.
De gedachte dat ik tijd heb verspild met boos op je zijn. Het idee dat ik met je mee had moeten gaan. De droom waarin ik de tijd zelf in handen heb, ‘m van links naar rechts draai en uiteindelijk in zijn geheel weggooi. Het vermoeden dat het allemaal geen reet uitmaakt. De wetenschap dat ik alleen zelf.
Het is zo donker hier.