Het is fictie, dat om te beginnen. Het is altijd fictie geweest.
Je kunt iemand die doet alsof hij slaapt moeilijk wakker maken, zeggen ze. Zo kun je iemand die zegt dat het prima gaat, maar die steeds opnieuw laat zien dat ie boos, vertwijfeld, verdrietig of moe is, zo iemand kun je niet vasthouden – en zelfs maar beter loslaten. Omdat elke droeve beweging die pijn doet kennelijk niets met jou te maken heeft. Maar pijn doet. Maar niets met jou.
Je bent weg. Je hebt me verlaat verlaten. Van helemaal binnen in me ben je gevlogen naar een ritme waar je wellicht al naar zocht toen je bij me kwam, een leven dat ik je niet langer bieden kon, niet met zoveel verdriet in mijn ogen. En ach,
we zijn pionnen in dat leven, soms vergeet ik dat. Het paste toevallig, het kwam zo uit. Er moest wat opgevuld, ingelost, uitgezocht: nu het scenario er is, kunnen we weer door, net als de wereld om ons heen: de een met holle ogen, de ander vol lust voor het leven.